Sporttrio
Geen materiaal
Mondeling
15 min
Doelstellingen
De deelnemer kan de woordenschat over sport begrijpen.
Voorbereiding
- Praat met de groep over sport.
Wie sport er?
Welke sporten doe je?
Hoeveel keer per week?
Wat zijn typische bewegingen?
et cetera - Definieer samen met welke bewegingen drie deelnemers een sport kunnen uitbeelden.
- Voeg gerust sporten toe die niet genoemd zijn.
Voorbeelden
Voetbal: Deelnemer A schopt de bal tussen deelnemers B en C.
Handbal: Deelnemer A gooit de bal, deelnemers B en C blokkeren de bal.
Basketbal: Deelnemers A en B vormen met hun armen een basketring. Deelnemer C gooit de bal erdoor.
Boksen: Deelnemers A en B boksen, deelnemer C is de scheidsrechter.
Bowling: Deelnemer A gooit de bal, deelnemers B en C zijn de kegels die omvallen.
Zwemmen: Deelnemer A zwemt, deelnemers B en C cirkelen als haaien om hem/haar heen.
Volleybal: De deelnemers bootsen volleybaltechnieken na: serveren, passen, opslaan, blokkeren,…
Hockey: Deelnemer A slaat de puck, deelnemers B en C duwen leerling A omver.
Tennis: Deelnemers A en B vormen een net. Deelnemer C gooit de bal erover.
Surfen: Deelnemers A en B vormen de golven, waar deelnemer C op surft.
Instructies
- Laat de deelnemers een cirkel vormen, sta zelf in het midden.
- Duid een deelnemer aan en noem een sport. Deze deelnemer A zal de sport uitbeelden met zijn/haar twee buren, deelnemers B en C.
- Als deelnemer A te langzaam reageert of een fout maakt, moet hij/zij in het midden gaan staan, een deelnemer aanduiden en een sport noemen.
Lees meer
Lees meer over deze onderwerpen in onze handleiding door op onderstaande buttons te klikken.